Feiten en fictie over
PPID
Een aanzienlijk deel van onze oudere paarden krijgt in zijn leven te maken met de aandoening PPID, ook bekend als de ziekte van Cushing. Tijdig bloedonderzoek doen helpt om de ziekte in een vroeg stadium te signaleren en klachten te voorkomen. Hierover en over de ziekte zelf bestaan wat misverstanden. Paard&Sport legt uit en ruimt uit de weg.
Tekst Lilianne van den Brekel Beeld arnd.nl, BIAH
PPID staat voor pituitary pars intermedia dysfunction, een verstoorde functie van de middenkwab van de hypofyse. Bij de ziekte is de hormoonhuishouding ontregeld. Twee orgaantjes aan de basis van de hersenen, de hypothalamus en de hypofyse, gaan over de hormoonhuishouding. De zenuwbanen die vanuit de hypothalamus naar de hypofyse lopen, sturen daar de hormoonproductie aan met dopamine. ‘Bij PPID worden deze zenuwbanen langzaamaan afgebroken, wat de aansturing verstoort omdat niet voldoende dopamine meer aankomt. De hypofyse wordt steeds minder geremd, waardoor de hypofysecellen snel vergroten en een overmaat aan de verschillende hormonen produceren, waaronder ACTH. Door dit proces ontstaat een goedaardige vergroting van de cellen in de middenkwab van de hypofyse,’ legt Esmee Smiet uit, dierenarts en Specialist Interne Geneeskunde van het Paard. Hormonen zijn betrokken bij talloze processen in een lichaam. Een verstoring van het evenwicht geeft daarom uiteenlopende problemen bij het paard. De veranderde hoeveelheid aan ACTH en andere hormonen is hierbij de voornaamste boosdoener. De vergroting van de hypofyse kan daarnaast op termijn druk geven op de hersenen, waardoor het paard epilepsie kan ontwikkelen of blind kan worden. De ziekte verloopt progressief, wat wil zeggen dat die in de loop van de tijd vaak meer en ernstigere symptomen geeft, en is niet te genezen.
VEELVOORKOMEND PPID komt voor bij 15 tot 30% van de paarden boven de 15 jaar. Bij hoefbevangenheid is in 70% van de gevallen sprake van PPID als onderliggende aandoening. ‘We hebben te maken met een ouder wordende paardenpopulatie,’ verklaart Smiet. ‘Vroeger werd dan wel eens gezegd dat het de ouderdom was, maar ouderdom is geen ziekte. Eigenaren kijken beter en herkennen meer. We hebben meer kennis door onderzoek en weten nu dat bijvoorbeeld hoefbevangenheid een symptoom is en geen opzichzelfstaande aandoening.’
‘Als het even kan, test je bij voorkeur in de herfst'
De ziekte PPID wordt vaak in verband gebracht met die kenmerkende krullende vacht, maar kent zeker in het begin ook veel andere mogelijke symptomen. Voorbeelden zijn algeheel verlies van conditie, prestatievermindering, verlies van bespiering, vermagering met lokale vetophopingen vooral boven de ogen, sufheid, meer in zichzelf gekeerd zijn, minder eetlust, minder snel drachtig worden, meer drinken en plassen en verhoogde gevoeligheid voor infecties, bijvoorbeeld van de huid, en ook voor blessures. De diagnose is altijd gebaseerd op klinische verschijnselen – wat eigenaar en dierenarts zien en merken aan het paard – eventueel aangevuld met bloedonderzoek. Daarin wordt het gehalte aan ACTH-hormoon gemeten. De behandeling bestaat uit de toediening van pergolide, een zogenaamde dopamine-agonist die de werking van dopamine nabootst. Dit helpt de remmende functie in de hypofyse, waardoor die weer in het gareel komt en de hormoonproductie normaliseert. De verandering in klinische verschijnselen is vaak al merkbaar na 4 tot 6 weken, Het kan iets langer duren omdat het lichaam de tijd nodig heeft om zich aan te passen, bijvoorbeeld bij een krullende vacht. Vervolgens wordt na 4 tot 6 weken opnieuw op de ACTH-waarde getest om de medicatie te monitoren, zodat het paard precies de juiste hoeveelheid kan krijgen. Meer geven is onnodig.
>> MISVERSTANDEN
> “Bij de aandoening speelt alleen het ACTH-hormoon een rol" Smiet: ‘PPID heeft veel uitingsvormen met een enorm scala aan mogelijke klinische verschijnselen. Bij paarden met PPID worden allerlei hormonen in veranderde hoeveelheden geproduceerd. We weten alleen niet per paard in welke mate welk hormoon is veranderd, omdat we alleen ACTH kunnen meten. ACTH is het bekendst, omdat alleen op die waarde kan worden getest. Als dat gehalte is verhoogd in samenhang met klinische verschijnselen, heeft het paard PPID. Verschijnselen tussen paarden kunnen erg verschillen doordat ook de veranderde hoeveelheden van de andere hormonen een rol spelen. Dat is de reden dat een bepaalde ACTH-waarde niet direct bepaalde klinische verschijnselen voorspelt of dat een bepaalde ACTH-waarde niet per se tot dat ene symptoom leidt. Het is simpelweg de enige testmogelijkheid. Het is daarom goed om alert te zijn op je paard. Het gaat dan om schijnbaar onverklaarbare veranderingen of problemen die erin sluipen, zoals een steeds terugkerend mokbeen, verminderde bespiering en natuurlijk hoefbevangenheid.
> “Het ACTH-gehalte is niet noemenswaardig verhoogd, dus het paard heeft geen PPID”
‘De diergeneeskunde werkt met waarschijnlijkheid. Een test is nooit 100% zeker. Testen op ACTH kan op diverse manieren en is afhankelijk van de gevoeligheid van de apparatuur in dat specifieke lab. Een uitslag kan door factoren vals positief of vals negatief zijn. Een negatieve uitslag bekent niet dat het paard geen PPID heeft. De uitslag moet altijd worden bezien in samenhang met de signalen en symptomen. Als de klinische verschijnselen duidelijk zijn, is het raadzaam om op een later moment nogmaals bloedonderzoek te laten doen, want het kan zijn dat je in een vroeg stadium zit. Als het even kan test je in de herfst. Dan is de test gevoeliger. Ook kan inspuiting met een ander hormoon, TRH, de hypofyse stimuleren, waarmee de ACTH-test gevoeliger wordt gemaakt, net zoals in de herfst. Soms kiest een dierenarts ervoor om alleen al op basis van de klinische verschijnselen te behandelen. Per lab en per situatie lees je de waarde af en probeer je een zo volledig mogelijk beeld te krijgen.’
> “In de herfst is het beter om niet te testen op ACTH, want dat is dat gehalte sowieso hoog”
‘De activiteit van de hypofyse is seizoensafhankelijk. Dat is een natuurlijk proces. Het klopt dat de ACHT-waarde in het bloed in de herfst, van september tot en met november, sowieso hoger is dan in andere seizoenen. Dit is normaal, omdat het lichaam zich klaarmaakt voor de winter. Het is dan juist een heel goed moment om te testen, omdat de test dan gevoeliger is. Paarden met PPID laten namelijk een veel hogere ACTH-waarde zien dan paarden zonder PPID. Daarom wordt eigenaren opgeroepen om hun paard te monitoren en te laten testen. Dit is de beste periode hiervoor en vroegtijdige opsporing, management en behandeling van PPID zijn allemaal winst voor het dier. In de herfst hanteert het lab natuurlijk andere referentiewaarden dan in de lente, zoals ik eerder aangaf. Bij elk paard is de ACTH-waarde hoger dan in de rest van het jaar, alleen bij paarden met PPID een heel stuk hoger. De klinische verschijnselen bij het paard zijn in de herfst ook vaak erger, waardoor een compleet plaatje ontstaat. Een paard met mogelijk klinische verschijnselen dat in eerste instantie geen verhoogde ACTH-waarde laat zien in de lente/zomer, kan het beste nog eens worden getest in de herfst. Aan de andere kant betekent dat niet dat je bij een vermoeden van PPID hoeft te wachten met testen tot de herfst. Als de waarde in een ander seizoen al heel hoog is, weet je dat al. De combinatie van de klinische verschijnselen en de uitslag vormt steeds de leidraad.’
> Het ACTH-gehalte is verhoogd, maar zonder verschijnselen kan geen sprake zijn van PPID
‘Een ideaal scenario is dat wat het paard laat zien en wat het bloed laat zien, overeenkomen. Bij een paard waarbij klinische verschijnselen niet duidelijk zichtbaar zijn, is het wat lastiger. Je kunt er dan de vinger niet op leggen, maar het is een gevoel dat je paard misschien toch anders of slomer is dan vroeger. Gedragsverandering is een belangrijke indicator van PPID en dus een klinisch symptoom. Soms zie je dan pas na behandeling dat het paard inderdaad was veranderd. Hij wordt bijvoorbeeld weer net zo ondeugend als vroeger. Voorop staat altijd dat je niet het bloed behandelt, maar het paard. Het klinisch beeld is leidend.’
> “De verschijnselen van PPID zijn niet zo ernstig”
‘PPID is een syndroom met veel klachten waarvan een aantal echt het welzijn aantast, zoals hoefbevangenheid, slomer worden, afvallen en gevoeliger worden voor infecties. Hoefbevangenheid bij een derde van de paarden is een aanzienlijk aantal. De ziekte moet daarom serieus worden genomen en goed worden gemanaged en niet worden geschaard onder normale ouderdom.’
EEN KEER PER JAAR Een eigenaar moet alert zijn op gedragsverandering, lichaamsverandering en onverklaarbare issues, betoogt Smiet tot slot. ‘Ook op kleine signalen die misschien op het eerste gezicht onbeduidend lijken. Als klinische verschijnselen waarneembaar zijn, is PPID al ontstaan. Een paard ouder dan 15 jaar kan het beste een keer per jaar worden getest op zijn ACTH-waarde, vooral als hij steeds onverklaarbare ‘losse’ issues heeft, zoals een terugkerend mokbeen, worminfecties, slomer worden of hoefbevangenheid. Vroegtijdige vaststelling en behandeling van PPID verhogen het paardenwelzijn aanzienlijk.’ PPID is een ernstige aandoening die op veel vlakken in het paardenlichaam ingrijpt en die nauwkeurig management en de nodige aandacht van de eigenaar verlangt. In combinatie met de juiste behandeling kan wel een goede kwaliteit van leven worden bereikt, niet zelden over een langere periode. <
ACTH-waarde per maand
In deze grafiek staat een grafische vergelijking van de ACTH-waarde per maand voor de PPID-groep (cirkels) en niet-PPID-groep (vierkanten). De gestreepte lijn geeft de boven grens aan van de referentiewaarde voor ACTH. Duidelijk te zien is de verhoging van die waarde in de herfst, die nog sterker is voor de PPID-groep.
(Bron: Copas, V.E., Durham, A.E., 2012, Circannual variation in plasma adrenocorticotropic hormone concentrations in the UK in normal horses and ponies, and those with pituitary pars intermedia dysfunction, Equine Vet J 44, 440-443.)
Wie is Esmee?
Esmee Smiet studeerde Diergeneeskunde aan Universiteit Utrecht. Ze is Europees Specialist Interne Geneeskunde van het Paard en als dierenarts verbonden aan onder andere KNHS-partner Boehringer Ingelheim Animal Health. Ze zet zich ook in voor de ontwikkeling van de professie, bijvoorbeeld als Clustervoorzitter Paard bij de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde.